Meisje links: “Ik ga een poppetje uitzoeken en ik weet al welke.”
Meisje midden: “Ik wil iets hebben van de Playmobil.”
Meisje rechts: “Ik wil van die ronde dingetjes waar je dan iets moois mee kunt maken.”
Vader: “We zijn op weg naar de speelgoedwinkel want dat heb ik beloofd. Als de kinderen vijf minuten stil konden zijn, mochten ze iets leuks uitzoeken. Uiteindelijk was het tien minuten stil.”